Van het witte paard

Aart, waar ben je nou als ik je nodig heb? Vandaag mis ik jouw twee armen om me heen nog harder. Ineens ben je zo ver weg terwijl ik je stem wil horen, je geruststellende woorden wil horen zeggen en je handen op mijn rug wil voelen.
Vandaag ben ik gestruikeld over mijn eigen voeten, maar jij hielp mij niet met opstaan. Nu lig ik nog op de vloer en dat is allemaal jouw schuld. Het is er koud en ik probeer te bedenken hoe ik dit nou zelf moet doen. Ik kan het niet. In gedachten hoor ik je stem zeggen dat ik me wel een beetje aan stel, dat het allemaal zo erg nog niet is. Maar voor even is de paniek de baas, mijn controledrang groter dan mijn ratio en jij bent er niet. Niet om me van wijze raad te voorzien, niet om me op af te reageren of als boksbal te gebruiken. Niet om me te vertellen dat ik best een beetje raar doe en niet om er met me over te praten totdat ik dat zelf eigenlijk ook wel vind. Vandaag stapelt mijn paniek zich op, vliegt een angst mij naar de keel als een ongenode gast.
Vandaag vind ik het stom dat je dood bent. Omdat ik wil doen wat ik altijd deed als ik zo’n bui had. Volkomen onredelijk, ik wil tegen je schreeuwen dat het allemaal stom is. Dat wat ik wel en niet wil volledig met elkaar in conflict zijn en dat ik het allemaal stom, stom, stom vind en dat jij me niet begrijpt wat nog veel stommer is. En dan wil vervolgens grote verdrietige tranen in jouw armen huilen omdat het me allemaal te veel is. Ik wil dan gewiegd worden in jouw armen ook al was ik volkomen onredelijk. Ik wil dan snotterend tot rust komen en zoute zoenen met je zoenen om dan tot de conclusie te komen dat de oplossing eigenlijk best wel voor de hand ligt. Maar je bent er niet. En die oplossing zie ik ook niet.
Vandaag ben jij niet mijn prins op het witte paard Aart, want prinsen doen zoiets niet en al helemaal niet op een wit paard.